Kan de taalkunde misdaden oplossen?

Over forensische taalkunde

Over de auteur

Ton Broeders (1946) is emeritus hoogleraar Criminalistiek aan de universiteiten van Leiden en Maastricht. Van 2002 tot 2007 was hij […]
Lees verder

Een bijzondere tak van de toegepaste taalkunde is de forensische taalkunde. Forensisch taalkundigen doen onderzoek naar taaluitingen die relevant zijn voor het feitenonderzoek bij rechtspleging of geschillenbeslechting. Het gaat hierbij dus om ‘taal als bewijs.’ Is het werkelijk mogelijk om aan de hand van taaluitingen misdaden op te lossen?

Door Ton Broeders.

Op 17 juni 2003 werd de 42-jarige Nederlandse sciencefictionschrijver Paul Harland (pseudoniem voor Paul Smit) dood aangetroffen in zijn huis in Tiel. De schrijver lag in bed, met een plastic zak over zijn hoofd. Toxicologisch onderzoek wees op de recente inname van acht à negen slaappillen. Naast zijn bed lag een Engelstalig afscheidsbriefje, gericht aan zijn man Tarik D., met wie hij eerder dat jaar was getrouwd. Uit het briefje viel af te leiden dat de schrijver zelfmoord had gepleegd omdat hij met hiv geïnfecteerd was. Dat laatste leek te worden bevestigd door twee ter plaatse aangetroffen (eveneens Engelstalige) e-mailberichten, waarin ene Dave uit Liverpool de schrijver verweet hem met hiv te hebben besmet. Toch werd er al snel getwijfeld aan het zelfmoordscenario. Die twijfel werd vooral gevoed door de tekst van de afscheidsbrief. Was die wel geschreven door Harland zelf? Een mooie vraag voor de forensisch taalkundige.

Stemherkenning

De meeste mensen die enigszins bekend zijn met forensisch taalkundig onderzoek zullen eerder denken aan onderzoek naar gesproken dan naar geschreven taal. Het is een bekend ervaringsgegeven dat we mensen kunnen herkennen aan hun stemmen. Een bericht in de Toronto Star van 15 augustus 1982 geeft hiervan een fraai voorbeeld:

While driving to work in San Francisco, Doug Friday, 33, heard a woman tell a radio phone-in audience that she had taken a lover because her husband neglected her. Recognizing the voice of the speaker as that of his wife, Doug filed for divorce.

In onze dagelijkse contacten zijn we meestal niet bezig met identificatie van ons onbekende sprekers maar met verificatie: het herkennen van de stemmen van bekenden. Iemand meldt zich aan de telefoon als X en het stemgeluid bevestigt dat, of geeft ons althans geen aanleiding onze hypothese te herzien. Als we een bekende stem horen in een context waarin we die niet verwachten, wordt het al moeilijker. Zo schakelde een Amsterdammer de politie in toen hij kort voor het bezoek van de toenmalige Amerikaanse president Clinton in januari 1998 een ongewoon bericht op zijn antwoordapparaat aantrof. Daarin meldde een vrouw met een zeer authentiek klinkend Iers accent in een codeachtige Engelstalige boodschap (‘the milkman goes’) dat de geplande actie die zondagmiddag op
het ‘Dam Square’ doorging. (‘The mission is on.’) Ze voegde daaraan toe dat er voor een wapen gezorgd zou worden (‘We’ll get you the gun.’) Ook van de aansporing de zaak niet te verkloten (‘Don’t fuck up ’cause it’s gonna be important for the fight’) ging ontegenzeggelijk een suggestie van authenticiteit uit. Na een vergelijkend spraakonderzoek bleek dat het hier ging om een grap van een tweetalige vriendin van de Amsterdammer met een bovengemiddeld acteertalent.

Telefoontaps, voiceprints en CSI

Verreweg het meeste forensische sprekeridentificatieonderzoek vindt plaats binnen het strafrecht. Opsporingsambtenaren en tolken beluisteren enorme aantallen telefoontaps die in Nederland binnen het wettelijk kader worden uitgevoerd. De sprekertoekenningen die daarbij worden gedaan, worden echter zelden uitsluitend gebaseerd op de stemkwaliteit en het spraakgedrag van de onbekende sprekers. Informatie over de telefoonlijn die wordt getapt, over de verblijfplaats van de beller en kennis van de inhoud van eerdere gesprekken spelen een belangrijke rol bij het besluit een bepaalde persoon als deelnemer aan een bepaald gesprek aan te merken. Gelet op de zeer grote aantallen telefoongesprekken die door politie en justitie worden afgeluisterd, is het opmerkelijk dat deze identificaties betrekkelijk zelden worden betwist. De gevallen die wel worden betwist komen doorgaans terecht bij forensisch spraakonderzoekers in forensische laboratoria, zoals het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) in Den Haag. Zij vinden overigens betrekkelijk zelden steun voor een onjuiste identificatie.

In Nederland wordt het forensisch spraakonderzoek vooral door (akoestisch-)fonetisch geschoolde taalkundigen uitgevoerd. Automatische systemen voor sprekerherkenning spelen, ook internationaal, slechts een beperkte rol. De uiterst geavanceerd ogende apparatuur en verbluffende resultaten in tv-series als CSI, zijn niet erg waarheidsgetrouw. In de forensische werkelijkheid blijft de identificatie van sprekers vooralsnog een buitengewoon lastige opgave, waarbij de mens nog steeds fungeert als het belangrijkste meetinstrument.

Identificatie van auteurs

Zoals bleek uit het allereerste voorbeeld doet de forensisch taalkundige ook onderzoek naar geschreven teksten om te achterhalen wie de auteur is. Dat kan omdat aangenomen mag worden dat taalgebruikers verschillen in hun taalrepertoire: de woorden en woordcombinaties die zij kiezen en de structuur van hun uitingen. Een van de meest invloedrijke auteurschapsonderzoeken is dat naar de schrijver van de Federalist Papers, in de jaren zestig van de vorige eeuw uitgevoerd door Mosteller and Wallace. Het betrof hier 85 door de Amerikanen Alexander Hamilton, John Jay en James Madison in de periode 1787-1788 geschreven essays, waarin de burgers van New York werden opgeroepen te stemmen voor ratificatie van de grondwet. Van 12 van de 85 teksten werd het auteurschap betwist. Van 5 essays was bekend dat ze van Jay waren, van 51 dat ze door Hamilton waren geschreven en van 14 dat ze van Madison waren. De overige 3 essays worden algemeen aan Hamilton en Madison samen toegeschreven. De onderzoekers toonden aan dat de waargenomen frequenties van functiewoorden (lidwoorden, voorzetsels, voornaamwoorden, voegwoorden en bepaalde bijwoorden en hulpwerkwoorden) in de 12 betwiste teksten veel waarschijnlijker waren als deze door Madison geschreven waren dan wanneer ze van Hamilton afkomstig zouden zijn.

In de jaren zestig van de vorige eeuw ontwikkelde de Amerikaan Lawrence Kersta een methode van sprekerherkenning die bekend is geraakt als de voiceprint-techniek. Een voiceprint is een spectrografische weergave van een spraaksignaal. Deze laat zien uit welke frequenties een spraakfragment is samengesteld en wat de relatieve sterkte is van de frequenties in de tijd. De voiceprint-techniek komt neer op het vergelijken van spectrogrammen van identieke uitingen afkomstig van een onbekende en een bekende spreker. Vervolgens kan worden bepaald of deze uitingen afkomstig zijn van één en dezelfde persoon. Hoewel spectrogrammen nuttige informatie kunnen geven in vergelijkend spraakonderzoek, zijn ze helaas lang niet zo betrouwbaar als een vingerafdruk (zoals de term voiceprint impliceert)

Terug naar de zaak Harland

Hoewel uit de inhoud van het afscheidsbriefje viel op te maken dat de schrijver zelfmoord had gepleegd, leek de vorm ervan toch moeilijk met dat scenario te rijmen. Vrienden van de schrijver wezen erop dat het briefje vol Engelse taalfouten stond. En dat terwijl Harland nog kort voor zijn dood een Engelstalig boek had gepubliceerd. Het Openbaar Ministerie gaf het NFI opdracht te onderzoeken of Harland inderdaad de schrijver van het briefje was. Als vergelijkingsmateriaal voor dat onderzoek stelde het OM een groot aantal Engelstalige e-mailberichten ter beschikking, afkomstig van de computer van de schrijver. Daaruit bleek dat de schrijver beschikte over een uitzonderlijk goede beheersing van het Engels. Dat stond in schril contrast met het steenkolenengels van het afscheidsbriefje, waarvan het taalgebruik sterk overeenkwam met dat van de weinige Engelstalige vergelijkingsteksten die beschikbaar waren voor de verdachte Tarik D. Zo bevatte het briefje dubbele persoonsvormen in negaties, zoals I didn’t believed, I didn’t suspected, they didn’t knew. Daarnaast ontbrak veelal het lidwoord, zoals in we went for check-up, for last few months, with better guy, made mistake. Een type fout dat vaak voorkomt bij sprekers met een Slavische moedertaal.

De bevindingen van het onderzoek waren daarom volgens het NFI zeer veel waarschijnlijker onder de aanname dat Tarik D. het briefje geschreven had dan onder de aanname dat Harland de schrijver was. Wel wees de onderzoeker erop dat juist iemand met de taalkundige vaardigheden van Harland in staat kon zijn een briefje op te stellen met daarin het type taalfouten dat voorkwam in het Engels van Tarik D., zeker wanneer wordt aangenomen dat hij vertrouwd is met het schriftelijk taalgebruik van D. Anderzijds moest het omgekeerde, en foutloos Engels briefje geschreven door Tarik D. dat door zou moeten gaan voor een briefje afkomstig van Harland, uitgesloten worden geacht.

Het scenario van de in scène gezette zelfmoord die voor moord zou moeten doorgaan is door advocaat Spong in hoger beroep inderdaad opgevoerd. Hij verwees daarbij naar de plot van het laatste, Engelstalige, boek dat Harland schreef. Daarin beneemt de minnaar van de hoofdfiguur zichzelf het leven op een wijze die op moord lijkt. Het Arnhemse gerechtshof verwierp dit scenario en veroordeelde Tarik D. op 7 maart 2006 wegens moord tot twaalf jaar gevangenisstraf.

Lees meer

Broeders, A.P.A. (2017), ‘Het Herkennen van Stemmen’, in: P.J. van Koppen, J.W. de Keijser, R. Horselenberg & M. Jelicic (red.) Routes van het recht: over de rechtspsychologie. Boom juridisch: Den Haag, 355-381.

Lees verder op Kennislink:



Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Voor je verder gaat even bewijzen dat je mens bent.

Typ hiernaast de eerste drie letters van het alfabet


sluit