Staan alle woorden in Van Dale?

Over morfologie of woordvorming

Over de auteur

Geert Booij (1947) is emeritus-hoogleraar Morfologie en het lexicon aan de Universiteit Leiden. Hij studeerde in Groningen, promoveerde in 1977 […]
Lees verder

Wie wel eens Wordfeud speelt, of gewoon ouderwets scrabbelt, kent de discussie over de vraag of een woord dat iemand van de spelers legt, wel mag. Mag ik het woord dakherder ‘schapenhoeder op een parkeergarage’ maken? Bij Scrabble hanteert men vaak de regel dat alleen woorden die in de Dikke Van Dale staan, goed zijn. Die afspraak voorkomt weliswaar ruzies, maar eigenlijk is hij niet juist. Het woord dakherder staat niet in de Dikke Van Dale, maar het is wel degelijk een goed Nederlands woord. Hoe weten we dat, en waarom staat het (nog) niet in Van Dale?

Door Geert Booij.

Er is binnen de taalwetenschap een deelgebied ‘morfologie’. Taalkundigen die op dit gebied werken, morfologen dus, onderzoeken de bouw van woorden. De morfologie kent dan weer twee domeinen: flexie en woordvorming. Flexie is het verschijnsel dat een woord meer dan één vorm kan hebben. De keuze van een bepaalde vorm wordt vaak bepaald door andere woorden in de zin. We zeggen ik fiets, maar hij fietst en wij fietsen. Dat zijn dus drie flexievormen van het werkwoord fietsen. Het andere domein van morfologie is woordvorming: de manieren waarop we nieuwe woorden maken om er nieuwe dingen of begrippen mee te benoemen.

Asbestdecontaminatieaanhangwagen

Er zijn verschillende manieren om nieuwe woorden te vormen. Voor het Nederlands zijn samenstelling en afleiding de twee meest gebruikte. Bij samenstelling combineer je twee woorden, die ieder op zich ook weer uit meer woorden kunnen bestaan. Zo zag ik in de buurt van mijn huis een vrachtwagen met aanhangwagen van een firma die asbest verwijdert. Op die aanhangwagen stond dat het een asbestdecontaminatieaanhangwagen was. Dat woord kun je ontleden in asbestdecontaminatie en aanhangwagen, en die twee woorden kun je weer verder ontleden. Bij afleiding voeg je een voor- of achtervoegsel toe, bijvoorbeeld -ig aan bruin om bruinig te maken, of ont- aan haast om onthaasten te maken.

We spreken bij samenstelling en afleiding van ‘gelede’ woorden, omdat we deze woorden kunnen ontleden in delen die ieder een bijdrage aan de betekenis van het hele woord leveren. De kleinste betekenisdragende eenheid is het morfeem, en bruinig bestaat bijvoorbeeld uit de morfemen bruin en -ig. Een ongeleed woord als stoel kun je niet op die manier ontleden.

Het mooie van woordvorming is dat je de betekenis van het nieuwe woord vaak gemakkelijk kunt herkennen. Het woord leverworst begrijp je zo dat het naar een bepaald soort worst verwijst, worst die iets met lever te maken heeft (het is worst die van lever gemaakt is). Het is dus een type worst, en niet een type lever. We zeggen daarom dat worst het hoofd is van de samenstelling leverworst. Het rechterdeel van een Nederlandse samenstelling is dus het hoofd. Je hebt zelfs minimale paren als (de) waterleiding tegenover (het) leidingwater. De betekenisrelatie tussen het hoofd en het andere woord bepaal je gemakkelijk op grond van je kennis van de wereld en dus betekent slagersworst niet ‘gemaakt van slagers’, maar ‘gemaakt door een slager’.

Als een woord eenmaal gemaakt is, kan het ook zo weer verdwijnen. Maar soms wordt het overgenomen door andere taalgebruikers en gaat het behoren tot de woordenschat van de taalgemeenschap, van de groep mensen die Nederlands spreekt. Als het redelijk vaak en door meerdere mensen wordt gebruikt, kan zo’n woord ook terechtkomen in woordenboeken zoals die van Van Dale. Of in het Algemeen Nederlands Woordenboek, dat gemaakt wordt door lexicografen van het Instituut voor de Nederlandse Taal in Leiden.

Regels of patronen?

Er zijn twee manieren om gelede woorden te analyseren. Taalkundigen die worden geïnspireerd door de gedachte dat het taalsysteem een regelsysteem is, zullen het vormen van woorden zien als het toepassen van regels voor het combineren van woorden en van morfemen, de kleinste betekenisdragende elementen van taal. Er is voor hen geen wezenlijk verschil tussen het bouwen van zinnen en het bouwen van woorden. In die visie worden gelede woorden, als ze gevormd zijn, níét opgeslagen in het lexicaal geheugen (de woordenschat in ons hoofd), behalve als de betekenis van dat woord niet helemaal voorspelbaar is. We beschikken immers over de regels om die woorden steeds opnieuw te maken.

Maar er is ook een andere opvatting over woordvorming. Volgens die opvatting ontdekken we als taalgebruiker de patronen in de bouw van bestaande gelede woorden, en gebruiken we die om nieuwe woorden te maken. Als we bijvoorbeeld de woorden eter, fietser en snoeper in ons geheugen hebben, dan kunnen we daarin het patroon ‘zelfstandig naamwoord = [werkwoord –er]’ herkennen. Als we dan op de plaats van werkwoord een ander werkwoord invullen, bijvoorbeeld (de stam van) het werkwoord gamen, game, dan krijgen we het zelfstandig naamwoord gamer. Die laatste opvatting past beter bij de gedachte dat we nu eenmaal veel bestaande woorden in hun geheel onthouden, ook al zijn ze regelmatig gevormd.

De belangrijkste factor die opslag van woorden in het geheugen bepaalt, is frequentie: hoe vaker een woord gebruikt wordt, des te groter de kans dat we het onthouden en gemakkelijk kunnen vinden in ons geheugen. We zullen een hoogfrequent woord betrekkelijk vlug herkennen als iemand het gebruikt, en het ook zelf snel kunnen produceren. Taalpsychologen testen dat met zogenaamde ‘lexicale beslissingsexperimenten’. Hoe vaker een woord voorkomt (er bestaan allerlei frequentielijsten van Nederlandse woorden, zie https://ivdnt.org/taalmaterialen/), des te sneller je kunt beslissen of een reeks letters op een computerscherm een Nederlands woord is. Uit dit soortexperimenten blijkt dat we al heel gauw gelede woorden onthouden, ook als ze volstrekt regelmatig zijn (zoals gamer) en het dus niet nodig zou zijn om ze in ons geheugen op te slaan.

Een belangrijke reden om gelede woorden te onthouden is dat ze een betekenis kunnen hebben die niet of niet helemaal voorspelbaar is op basis van de betekenis van de samenstellende delen. Een walvis is bijvoorbeeld niet een soort vis, ook al zou je dat wel denken op grond van de structuur van de samenstelling.

Sommige taalkundigen denken dat analogie het belangrijkste mechanisme is om nieuwe woorden te vormen. Een woord als gamer zou dan gevormd zijn naar analogie van een bestaand woord, bijvoorbeeld fietser. Het is zeker zo dat sommige woordvorming alleen te begrijpen is op basis van een concreet voorbeeldwoord. De bijzondere betekenis van huisman ‘man die de huishouding verzorgt’ is niet te begrijpen zonder de specifieke hedendaagse betekenis van huisvrouw, en die van oudkomer ‘immigrant van een poos geleden’ niet zonder die van nieuwkomer ‘recente immigrant’. Maar dat betekent niet dat alle woordvorming analogisch van aard is, het kan ook via regels of patronen.

Woord en lexicale eenheid

In het woordenboek vind je een ingang voor opbellen. Maar is dat eigenlijk wel één woord? Het wordt aan elkaar geschreven, maar in hoofdzinnen kan het ook worden gesplitst, zoals in de zin Julian belde zijn moeder op. Het gaat dus om een combinatie van twee woorden. Toch is opbellen wel een lexicale eenheid die je juist als combinatie onthoudt. Denk ook aan aanvallen en opvallen, waarin de betekenis ‘vallen’ niet erg duidelijk aanwezig is. We moeten deze woordcombinaties dus echt wel opslaan in ons lexicaal geheugen: ze hebben een eigen betekenis.

Deze voorbeelden laten zien dat de verzameling lexicale eenheden van het Nederlands veel groter is dan het aantal woorden: we onthouden ook allerlei woordcombinaties. Dat geldt voor spreekwoorden en gezegden, voor idioom zoals de plaat poetsen, en ook voor woordgroepen die als namen voor dingen of begrippen fungeren, zoals harde schijf en gele koorts. En als we een vreemde taal leren, moeten we ook van die vreemde taal dit soort woordcombinaties leren en onthouden, om de taal ‘idiomatisch’ te gebruiken. In het Engels wordt slappe thee aangeduid als weak tea, en niet als feeble tea, en dat moet je weten om goed Engels te spreken. Kortom, kennis van de lexicale eenheden van een taal omvat meer dan kennis van woorden.

We zien dus dat de creativiteit van de taalgebruiker groter is dan Van Dale kan registreren. Niet alle woorden hoeven in Van Dale te staan, omdat we de grammatica van het Nederlands toepassen bij het maken van nieuwe woorden. De morfologie beschrijft die creativiteit.

Lees meer

In de Algemene Spraakkunst van het Nederlands staat een gedetailleerd overzicht van de woordvorming in het Nederlands: https://e-ans.ivdnt.org/topics/pid/topic-16402164761856575. Op de volgende site vind je een registratie van nieuwe woorden (neologismen) van het Nederlands: https://anw.ivdnt.org/neologismen. Een inleiding in de morfologie van het Nederlands is: Geert Booij & Ariane van Santen, Morfologie, de woordstructuur van het Nederlands. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2017.


Reacties

4 reacties op ‘Staan alle woorden in Van Dale?’

  • Yoran op 11 januari 2016 om 15:09 Beantwoorden

    Ik vroeg me af wat geleed en ongeleed nou eigenlijk precies betekenen

    • Maria Mos op 22 februari 2016 om 13:51 Beantwoorden

      Een ‘geleed’ woord bestaat uit meer dan 1 morfeem: het woord ‘leesbaar’ is een voorbeeld van een geleed woord. Als je een woord ‘ontleedt’, betekent dat dus, dat je de verschillende morfemen identificeert en analyseert wat elk morfeem aan betekenis bijdraagt. Bij ‘leesbaar’ dus ‘lees’ + ‘baar’: stam van een werkwoord + -baar = kan ge[stam]t worden, m.a.w. kan gelezen worden.
      Het woord ‘koffie’ is een ongeleed woord: dit kun je niet verder in betekenisvolle stukjes opdelen. ‘Koffie’ bestaat wel uit twee lettergrepen, maar anders dan bij ‘leesbaar’ kun je aan elk van die lettergrepen geen losse betekenis koppelen. Andersom kan een woord van 1 lettergreep wel geleed zijn: zie bijvoorbeeld ‘fietst’. Daarin zit de werkwoordstam ‘fiets’ plus -t: de uitgang voor de tweede/derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd.

      We gebruiken de term ‘ontleden’ ook voor de analyse van zinnen. Ook dan kijk je naar kleinere eenheden binnen het grotere geheel: zinsdelen in de zin.

  • Erik Bakker op 4 februari 2018 om 11:07 Beantwoorden

    goedemorgen,

    Ik kom bij het maken van een boekje over het gebied waar ik woon, op oude prenten en in oude akten het woord “verloren” (met één of twee o’s) tegen: “Verloren Boomgaard”. Ik vermoed dat je dit niet letterlijk moet opvatten, maar dat het iets betekent als niet meer bestaande of vroegere boomgaard.
    Klopt dit?

    Groet

    Erik Bakker

    • redactie taalcanon op 30 maart 2018 om 17:17 Beantwoorden

      Beste Erik Bakker,

      Een goede bron voor dit soort vragen is de Etymologiebank. Hier kun je o.a. lezen dat ‘verloren’ in deze context hetzelfde is als ‘verdwenen’:http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/verloren

      De taalcanonredactie


Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Voor je verder gaat even bewijzen dat je mens bent.

Typ hiernaast de eerste drie letters van het alfabet


sluit