Wat is de zin van school­grammatica?

Over zinsontleding en woordsoorten

Over de auteur

Peter-Arno Coppen (1958) is hoogleraar Vakdidactiek aan de Letterenfaculteit van de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij publiceerde over computerlinguïstiek en Nederlandse […]
Lees verder

Op school leer je heel wat over taal. Je leert hoe je moeilijke teksten kunt lezen, en hoe je zelf een correcte en begrijpelijke tekst kunt schrijven. En je leert ook iets over grammatica. Maar waar is dat eigenlijk voor nodig? Wat doet het ertoe of in een zin een naamwoordelijk of een werkwoordelijk gezegde staat, en of er wel of geen lijdend voorwerp in zit? En waarom moeten woorden zo nodig in soorten verdeeld worden? Soms lijkt het alsof de schoolgrammatica alleen maar verzonnen is om moeilijk te doen.

Door Peter­Arno Coppen.

Om te begrijpen waar het in de schoolgrammatica om gaat moeten we terug naar de Griekse Oudheid, zo’n 350 jaar vóór onze jaartelling, om precies te zijn naar de tijd van Alexander de Grote. Deze Griekse vorst veroverde in korte tijd zowat de hele bekende wereld, en hij zat dus ineens met een probleem. Om dat enorme rijk te regeren moest hij lokale bestuurders aanstellen die met de Griekse centrale overheid konden communiceren. En dat moest in het Grieks, terwijl die lokale bestuurders alleen hun eigen taal spraken. Alexander de Grote had dus behoefte aan taalonderwijs, om de vreemdelingen zo snel mogelijk Grieks te leren. Daarvoor was het belangrijk om kort en systematisch te kunnen vertellen hoe de Griekse taal in elkaar zat.

Aristoteles

In dezelfde tijd had je in Griekenland beroemde filosofen, zoals Aristoteles, leermeester van Alexander de Grote, die op een heel andere manier met de Griekse taal bezig waren. Zij waren uit filosofische overwegingen geïnteresseerd in hoe de Griekse taal in elkaar zat, en hoe de taal samenhing met de logica en de waarheid.

Daarmee stonden er twee visies op taal naast elkaar. In de ogen van de taalonderwijzers was het belangrijk om te kijken ‘hoe het hoort’ in de taal: wat zijn de regels? Hoe moet je dit of dat woord gebruiken? De filosofen daarentegen keken vooral naar ‘hoe het zit’ in de taal: wat is de logica in het taalsysteem? Hoe legt de taal een verband met de wereld om ons heen? De taalonderwijzers streefden naar eenvormigheid, de filosofen bestudeerden de variatie. De taalonderwijzers probeerden alle uitzonderingen uit te bannen, de filosofen waren juist geïnteresseerd in de rijkdom van de taal.

Moedertaal

Deze twee visies zijn typisch voor de schoolgrammatica door de eeuwen heen: gaat het om hoe het hoort, of gaat het om hoe het zit? Weten hoe het hoort is erg belangrijk als je een vreemde taal moet leren, want dan wil je snel een woordenschat verwerven en leren hoe je de woorden in de goede volgorde neerzet. Je hoeft dan niet zo nodig te weten wat er allemaal eventueel mogelijk is, het gaat erom wat het beste is in de taal. Bijvoorbeeld dat je in het Duits hoort te zeggen wenn ich du wäre, ook al komt wenn ich dich wäre af en toe voor.

Voor je moedertaal ligt het anders: daarin heb je al een behoorlijke woordenschat en gevoel voor de juiste woordvolgorde. Dat komt aan op uitbreiden en verder ontwikkelen. Dat betekent dat er bij de schoolgrammatica van je moedertaal meer aandacht kan worden besteed aan hoe de taal in elkaar zit.

Waarom woordsoorten?

Maar waarom nou die ingewikkelde verdeling van woorden in soorten? Ook dat is uit die twee visies te verklaren: als je een vreemde taal wilt leren is het handig dat je niet een woordenlijst van a tot z van buiten moet leren, maar dat je woorden die bij elkaar horen ook bij elkaar leert, vooral omdat die woorden zich ook een beetje ‘hetzelfde gedragen’. Neem bijvoorbeeld de werkwoorden in het Nederlands: die kunnen allemaal vervoegd worden. De meeste eindigen op -en, (werken, slapen, zingen), en gecombineerd met ik krijg je een korte vorm (ik werk, slaap, zing), waar een extra -t achter komt als je die combineert met hij: hij werkt, slaapt, zingt. Door die woorden allemaal ‘werkwoord’ te noemen, kun je snel de verschillende vormen afleiden. Als je een nieuw werkwoord leert, bijvoorbeeld snarfen, weet je meteen dat het ook ik snarf en hij snarft moet zijn.

Met een goede woordsoortindeling kun je snel uitleggen dat in het Nederlands lidwoorden vóór het zelfstandig naamwoord moeten staan, dat voegwoorden zinnen met elkaar verbinden (het is bewolkt, want het sneeuwt) en voorzetsels een woordgroep met zelfstandig naamwoord ergens bij kunnen zetten (de vogels op het dak). Omdat de schoolgrammatica’s van alle talen en zeker de westerse talen, ruwweg dezelfde woordsoorten hanteren, kun je dat systeem gemakkelijk voor je moedertaal leren. Vervolgens kun je het gebruiken voor het leren van een vreemde taal.

Dat is de visie vanuit het taalonderwijs. Maar ook in de filosofische opvatting ligt het voor de hand om de woorden in soorten te verdelen. Want als je een woordsoortindeling maakt die op alle talen toegepast kan worden, dan heb je daarmee een stukje van het raadsel van de menselijke taal ontrafeld: er zijn ongeveer zesduizend talen op de wereld met ontelbare variaties, en toch zijn ze allemaal op de een of andere manier hetzelfde. Er is bijvoorbeeld geen taal waarin het verschil tussen naamwoorden en werkwoorden zich niet voordoet.

Waarom zinsdelen?

Wat voor woordsoorten geldt, geldt ook voor zinsdelen: onderwerpen, gezegdes en lijdend voorwerpen heb je in alle talen, en de verschillen tussen talen zijn vaak te beschrijven als verschillen in de gedragingen van die zinsdelen. In het Duits hebben onderwerp en lijdend voorwerp een andere vorm (naamval), en in veel talen hangt de vorm van het onderwerp samen met de vorm van het gezegde (ik slaap, zij slaapt, wij slapen).

Zoals klanken in groepjes bij elkaar lettergrepen vormen, en lettergrepen bij elkaar woorden, zo vormen woorden bij elkaar zinsdelen. De hele taal is opgebouwd uit kleinere eenheden die in groepjes bij elkaar extra betekenis krijgen. Het is eigenlijk helemaal niet zo vanzelfsprekend dat een zin uit zinsdelen bestaat. Waarom zeggen we niet eenvoudigweg dat een zin een rijtje met losse woorden is?

Wij begrijpen taal door woorden in groepen bij elkaar te denken. Dat kun je met een simpele redenering aantonen. Die redenering maakt gebruik van verwijswoorden. Elke taal kent verwijswoorden, die hun betekenis ontlenen aan andere woorden. Neem bijvoorbeeld de zin De minister bekeek zichzelf in de spiegel. De betekenis van het woordje zichzelf begrijp je als een verwijzing naar minister. Nou is zichzelf een bijzonder woordje, omdat het beperkt is in zijn verwijzingen. In een zin als De ambtenaar zag dat de minister zichzelf bekeek in de spiegel verwijst zichzelf nog steeds naar minister. Je kunt de zin niet zo begrijpen dat de ambtenaar zag dat de minister de ambtenaar in de spiegel zag.

Je zou zeggen dat zichzelf dus verwijst naar de laatstgenoemde persoon in de zin (dat is minister). Maar dat klopt niet voor de zin De ambtenaar van de minister bekeek zichzelf in de spiegel. Nu kan zichzelf alleen verwijzen naar de ambtenaar, net als in De minister z’n ambtenaar bekeek zichzelf in de spiegel. Deze puzzel kan alleen opgelost worden als je aanneemt dat zichzelf niet naar de losse woorden ambtenaar en minister verwijst, maar naar hele woordgroepen (de minister, de ambtenaar van de minister, de minister z’n ambtenaar). Blijkbaar denken wij niet in losse woorden, maar in groepen van woorden. In zinsdelen.

Ouderwets?

Modern wetenschappelijk onderzoek naar taal gaat natuurlijk verder dan de schoolgrammatica. In de moderne taalkunde worden soms andere woordsoortindelingen gemaakt, en zinsdelen worden anders genoemd of op een andere manier onderscheiden. Je zult taalwetenschappers wel eens horen zeggen dat de schoolgrammatica ‘achterhaald’ is. Toch betekent dit niet dat de schoolgrammatica als ouderwets aan de kant kan worden geschoven. Ten eerste zijn de grote onderscheidingen (zoals onderwerp, gezegde, voorwerp, bepaling, bijvoeglijk, zelfstandig) gebaseerd op belangrijke talige principes, en ten tweede maken alle geschriften over taal van de laatste tweeduizend jaar gebruik van die begrippen.

Schoolgrammatica komt dus voort uit twee visies op taal: hoe hoort het, en hoe zit het. De grammaticale begrippen (woordsoorten en zinsdelen) vormen de taal om over de taal te spreken. Die taal (de metataal) moet je leren beheersen. Als je toegang wilt krijgen tot informatie over hoe het hoort in de taal (bijvoorbeeld als journalist, of als toerist in het buitenland), maar ook als je geïnteresseerd bent in hoe ons belangrijkste cultuurproduct (de taal) in elkaar zit.

Lees ook: Wat zou je moeten weten van de schoolgrammatica?


Reacties

15 reacties op ‘Wat is de zin van school­grammatica?’

  • R.F. Kalse op 14 november 2012 om 18:27 Beantwoorden

    interessant en zeer verhelderend. Duidelijke uitleg

  • Bob op 6 maart 2013 om 10:12 Beantwoorden

    Dus wat is nou de kern? Wat is nou echt de zin van schoolgrammatica, samen gevoegd in 1 zin?

    • redactie taalcanon op 6 maart 2013 om 14:28 Beantwoorden

      Beste Bob,
      Wat je in alle schoolvakken hoofdzakelijk leert is dat je niet alles kunt reduceren tot een kern, of kunt samenvoegen in één zin. Het nut van schoolvakken is nooit gelegen in wat je ermee kunt, maar in wat je ermee doet. De grammatica laat je zien hoe een taalvorm of taaluiting in elkaar zit. Als jij daar niets mee doet is dat voor jou niet nuttig.

      In de tekst laat ik zien waar de schoolgrammatica vandaan komt, en welke ideeën erachter zitten. Blijkbaar zijn er mensen die het nuttig vinden om te weten hoe het hoort in de taal, en er zijn mensen die het nuttig vinden om te weten hoe het zit. Beide soorten mensen hebben dezelfde schoolgrammatica bedacht als een hulpmiddel.

      Tot welke soort jij behoort kan ik natuurlijk niet weten. Misschien behoor je tot een derde soort, van mensen die in geen van beide ideeën geïnteresseerd zijn. Of je twijfelt aan de effectiviteit van de grammatica als hulpmiddel bij een van die ideeën, dat kan ook. Als je me meer vertelt over jouw visie wil ik er graag over doorpraten.

      Het ligt ook een beetje aan het schooltype waar je in zit. Als je op het vwo zit, dan word je voorbereid op een universitaire vervolgstudie. Dan heb je voor elke talige vervolgstudie een basisbeheersing van de grammatica nodig.

      Je ziet dat er moeilijk een kern te geven is. Het nut van de schoolgrammatica hangt sterk af van de persoon die het vraagt.

      Met vriendelijke groet,
      Peter-Arno Coppen

  • Carla op 11 januari 2014 om 12:24 Beantwoorden

    Met veel interesse heb ik het stuk over de zin van schoolgrammatica gelezen. Voor mezelf maar vooral ook voor mijn kleinzoon die hoogstwaarschijnlijk dyslectisch blijkt te zijn. Sinds hij op het gymnasium zit heeft hij heeft veel moeite met de talen. Met nederlands heeft hij veel problemen maar vooral ook met frans en engels. Ik ben benieuwd of u zich heeft verdiept in dyslectie en of u een antwoord heeft hoe deze kinderen te helpen met het aanleren van talen.

    • Katya van Zaalen op 20 november 2014 om 14:07 Beantwoorden

      Beste Carla,

      Ik zie dat je al begin 2014 een berichtje hebt gepost, maar wellicht is deze informatie ook interessant voor andere lezers.

      Ik ben als docente Nederlands verbonden aan een school voor voortgezet onderwijs op havo/vwo/vwo+-niveau en geef les aan drie klassen met (hoog)begaafde leerlingen. In die klassen zitten meerdere dyslectische leerlingen.

      Ik heb goed nieuws voor jou en je kleinzoon: grammatica kan hem juist helpen bij het aanleren van zijn talen.

      Bij het behandelen van grammatica is het wel van belang dat er een beroep wordt gedaan op de intelligentie van je kleinzoon. De gebruikelijke aanpak is namelijk gericht op ‘standaardbevraging’ en dat werkt bij dyslecten niet. Als een leerling het lijdend voorwerp moet vinden, wordt hem aangeleerd te vragen: “Wie of wat + ow + gez’. Een dyslect kan die standaardbevraging niet automatiseren en loopt dus vast.

      Het is verstandiger om je kleinzoon uit te leggen wat de functie is van ieder zinsdeel. Dat biedt hem inzicht in het grammaticale proces. Zo is het onderwerp de ‘hoofdrolspeler’ in de zin. De ‘hoofdrolspeler’ is altijd verantwoordelijk voor de belangrijkste ‘handeling’ in de zin. Die ‘handeling’ noem je het gezegde. Het lijdend voorwerp speelt ‘een bijrol’.

      Mijn dyslectische leerlingen mogen verder bij hun toetsen grammatica een stappenplan gebruiken. Op die manier wordt duidelijk of een leerling de grammaticale regels kan toepassen en niet of hij ze kan onthouden.

      Veel succes!

  • Freek op 26 oktober 2014 om 11:52 Beantwoorden

    De vragen die aan het begin van het artikel worden gesteld, worden niet beantwoord. Niet zo gek denk ik omdat het antwoord is dat 99% van ons dit in zijn latere leven niet nodig heeft. Deze stof hoort naar mijn mening niet (meer) thuis op de basisschool. De leerlingen kunnen, naar mijn mening, hun tijd beter aan nuttiger vakken besteden.

    • Peter-Arno Coppen op 15 september 2015 om 12:35 Beantwoorden

      De inhoud van de meeste schoolvakken komt voor 99% van de gevallen niet terug in je dagelijkse leven. Voor een deel is de zin van de grammatica ingegeven door het nut voor het leren van een andere taal of je eigen taalnormen, voor een ander deel is het een cultureel belang: op school leer je hoe de wereld in elkaar zit, en de taal is een belangrijk deel (ik schat 99%) van je leven.

      Nou kun je zeggen: het interesseert me niks hoe de wereld in elkaar zit, maar dan streef je dus naar een zo laag mogelijke opleiding. Dat mag natuurlijk.

  • Tom oud op 9 november 2014 om 16:19 Beantwoorden

    Ik heb ruim veertig jaar moedertaalonderwijs gegeven aan onderbouw en bovenbouw en meegeschreven aan een onderbouwmethode (o.a. paragrafen grammatica).
    Het artikel gaat op een prettige manier in op achtergronden van de grammatica, maar helaas niet op de praktijk. het is uiterst lastig om grammatica voor leerlingen betekenisvol te maken. De algemeen gebruikelijke didactiek faalt. Voor een cijfer willen ze het nog wel leren, maar als de docent Duits een maand later een beroep doet op hun nieuw verworven kennis, blijkt er weinig tot niets van overgebleven te zijn. Alle pogingen die door de jaren heen op mijn school gedaan zijn om transfer tot stand te brengen door afspraken te maken tussen alle talensecties, hebben uiteindelijk niets opgeleverd.
    Wat mij betreft is de vraag uit de titel van het artikel nog niet beantwoord. Ik ben benieuwd naar het vervolg.

    • Peter-Arno Coppen op 15 september 2015 om 12:37 Beantwoorden

      Dat herken ik wel. Ik ben ook van mening dat de huidige didactiek niet voldoet. Die zou veel meer op ontdekken, onderzoeken en beredeneren gericht moeten zijn.

  • Katya van Zaalen op 20 november 2014 om 13:47 Beantwoorden

    Ook ik ben als docente verbonden aan het voortgezet onderwijs. Als ik in de brugklas start met het onderdeel grammatica plaats ik op het Smartboard altijd de volgende zin:

    Wat is de zin van grammatica?

    De van zin toepast je blijkt grammatica als pas de regels niet grammaticale.

    Ik ga niet beweren dat mijn leerlingen daarna allemaal intrinsiek gemotiveerd aan hun les beginnen, maar met deze aanpak wordt de zin van grammatica in ieder geval wel zichtbaar voor ze.

    • Peter-Arno Coppen op 15 september 2015 om 12:39 Beantwoorden

      Dit is al een goed voorbeeld van hoe je leerlingen probeert te laten ervaren wat grammatica eigenlijk IS. Dit voorbeeld zoomt in op woordvolgorde, maar dat kun je uitbreiden.

  • gitta van eick op 18 mei 2015 om 13:03 Beantwoorden

    Gisteren een verhitte discussie met mijn partner; hij is er van overtuigd dat onze grammatica veel te moeilijk is gemaakt. Zijn overtuiging is dat er bepaalde werkwoorden makkelijker vervoegd kunnen worden en daarmee duidelijker zijn; Bijvoorbeeld bij “jij wordt” kan de “T” weggelaten worden, want waarom zou je deze schrijven, in spreektaal hoor je de “T” ook niet. Ik kon hem niet het juiste antwoord geven en ben heel benieuwd naar uw antwoord.

  • Peter-Arno Coppen op 15 september 2015 om 12:23 Beantwoorden

    Deze vraag gaat eigenlijk over spelling. Sommige spellingregels zijn wel ingegeven door grammatica (zoals de werkwoordspelling). In die gevallen is het meestal de bedoeling van de spellingregelbedenker om een grammaticale gelijkvormigheid uit te drukken. Want waarom zou je bij ‘jij werkt’ wel een -t achter de stam moeten zetten en bij ‘jij wordt’ niet. De taalkundige redeneert dan: bij ‘jij wordt’ staat die -t er wel, maar je hoort ‘m niet.

    Overigens zou je wel het punt kunnen maken dat je bij ‘jij wordt’ wel degelijk iets anders hebt dan bij bijvoorbeeld ‘ik word’ of ‘word je.’ In informeel taalgebruik kun je de laatste twee afkorten tot ‘ik wor’ en ‘wor je.’ Bij ‘jij wordt’ (of ‘wordt hij’) gaat dat niet.

  • peter lichtveld op 13 oktober 2015 om 11:14 Beantwoorden

    Leuk en leerzaam stuk. Ik blijf echter met de vraag zitten, waarom grammatica onderdeel is van het lespakket op de lagere school, terwijl de kans dat deze kinderen, dit tijdens een latere opleiding nodig hebben bijzonder gering is. Ik denk dat het nut van grammatica net zo hoog is als van het leren solderen: ga je later iets technisch doen dan is het heel prettig maar voor de rest is het volkomen nutteloos!

    Zou veel liever zien dat de lagere scholen, deze tijd zouden gebruiken voor vaardigheden waar meer kinderen iets aan hebben…

  • Peter-Arno Coppen op 14 oktober 2015 om 10:42 Beantwoorden

    Als het grammaticaonderwijs alleen maar wordt ingevuld met ontleedoefeningetjes op basis van ezelsbruggetjes en vuistregels (hetgeen helaas in de meeste methodes toch nog de boventoon voert), dan blijft het nut beperkt, alhoewel je zelfs dan nog het voordeel hebt dat je termen leert die in het vreemdetalenonderwijs en de taaladviezen ook gebruikt worden.

    De echte meerwaarde van grammaticaonderwijs zou moeten liggen in de mogelijkheden die het de leerlingen biedt om hun eigen teksten te redigeren: daartoe moet je zien hoe je eigen zinnen in elkaar zitten, wat de verbanden zijn, welke betekenissen er in welke constructies zitten.

    Op de basisschool wordt meestal begonnen met de persoonsvorm, omdat die belangrijk is voor de spelling. Voor het inzicht zou je denk ik eerder moeten beginnen met de zogeheten “predicatie.” Dat hoef je niet zo te noemen, maar het gaat om de “zijn-betekenis” of de “doen-betekenis” die er tussen het onderwerp en het gezegde zit. In de kerndoelen van het basisonderwijs staan verder nog termen als ‘onderwerp’ en ‘werkwoordelijk gezegde,’ en wordt gesproken over ‘de delen daarvan.’ Het is inderdaad moeilijk te zien welke gedachte hierachter zit. Naar mijn idee zou dat beter geherformuleerd kunnen worden naar een inzicht in de relatie (vorm, betekenis) tussen onderwerp en gezegde, en tussen werkwoord en voorwerpen. Dan heb je al een behoorlijke basis gelegd voor een inzicht in hoe taal in elkaar zit.


Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Voor je verder gaat even bewijzen dat je mens bent.

Typ hiernaast de eerste drie letters van het alfabet


sluit