alles wat je altijd al had willen weten over taal
Met de term elite duiden we doorgaans mensen aan die geld en macht hebben. Vroeger was aan het taalgebruik duidelijk te horen wie er bij de elite hoorde en wie niet: eeuwenlang sprak de elite in Europa Frans. Die tijd is al een poosje voorbij. Maar is de elite-van-nu ook als er Nederlands wordt gesproken nog herkenbaar aan woordkeus, zinsbouw of uitspraak?
Wie het heeft over de elite, spreekt over invloedrijke mensen, zoals politici of topmanagers van grote bedrijven. Om invloedrijk te zijn, moet je vooral over kapitaal beschikken. En het gaat dan niet per se over financieel kapitaal. De Franse socioloog Pierre Bourdieu beschreef in 1979 in zijn boek La distinction nog andere soorten kapitaal: cultureel kapitaal (zoals opleiding en algemene ontwikkeling), sociaal kapitaal (zoals een goed functionerend netwerk van vrienden of collega’s) of symbolisch kapitaal (zoals aanzien of imago). Deze soorten van kapitaal kunnen bovendien gecombineerd worden. Iemand met een bescheiden salaris kan toch tot de elite behoren als hij hoog is opgeleid en/of aanzien heeft op bijvoorbeeld het gebied van wetenschap, politiek, kunsten etcetera. Want ook op die manier kan hij of zij invloed uitoefenen op anderen – en juist het hebben van invloed is kenmerkend voor de elite.
De elite vormt een aparte groep in de samenleving, net zoals bijvoorbeeld katholieken of protestanten, supporters van een voetbalclub of leden van een schuttersvereniging. Maar zoals er binnen de groep ‘voetbalfans’ subgroepen bestaan voor supporters van een bepaalde club, zo zijn er ook binnen de groep ‘elite’ weer subgroepen te onderscheiden. Politici kun je als een elitaire subgroep beschouwen, net als professoren of topjournalisten. Om bij dit soort culturele elitegroepen te horen, moet je hoog (academisch) opgeleid zijn. Er bestaat dus een nauwe samenhang tussen het behoren tot de elite en het opleidingsniveau. Een voorwaarde voor het volgen van een academische opleiding is dat je beschikt over goede taalbeheersing. Die is afhankelijk van opvoeding, en van de omgeving waarin iemand opgroeit. Het taalgebruik van de elite is dus vooral academisch van aard. Dat betekent bijvoorbeeld dat er regelmatig woorden voorbijkomen die aan andere talen ontleend zijn, zoals Oudgrieks, Latijn of Frans. Maar het betekent ook dat zinnen de complexiteit van de schrijftaal evenaren. Dit wordt ook wel rijk en gevarieerd – of geëlaboreerd – taalgebruik genoemd. Geëlaboreerd taalgebruik is echter niet het enige kenmerk van elitair taalgebruik.
In gesprekken steken leden van de elite hun maatschappelijke status meestal niet onder stoelen of banken. Dat blijkt uit onderzoek naar de manier waarop leidinggevenden van verschillende bedrijven en instellingen met hun ondergeschikten maar ook met hun gelijken communiceren. Meestal nemen zij de leiding in het gesprek: zíj bepalen zowel het onderwerp als het begin en einde van het gesprek; zíj spreken de ander aan, stellen vragen en bepalen zo wie wanneer iets zegt.
In het Nederlands doet zich nog een ander verschijnsel voor van elitair taalgebruik. Het zijn namelijk de hoger opgeleiden die hun mond wijder opendoen bij de uitspraak van de tweeklanken zoals /ei/ en /au/. Voor deze uitspraak bestaat de term Poldernederlands. Het betreft dan vooral de groep van middelbare leeftijd, bij jongeren komt deze uitspraak veel minder vaak voor. Het blijft dus een feit dat de elite zich, net als elke andere sociale groep, ook in het taalgebruik onderscheidt.
Met je taalgebruik kun je goed laten zien wie je bent, wat je kunt en waar je vandaan komt. In vroeger tijden, toen een hoge opleiding in sterkere mate dan nu afhankelijk was van geld, was ook de beheersing van vreemde talen voorbehouden aan de elite. Nog in de eerste helft van de twintigste eeuw was het in Nederland, maar ook in andere landen zoals Engeland of Duitsland, chic om Frans te spreken. Wie in een gesprek Franse zinnen en uitdrukkingen foutloos kon gebruiken, liet daarmee zijn algemene ontwikkeling, goede opleiding en dus zijn elitaire positie zien. Inmiddels is vreemde taalbeheersing niet meer zo elitair. Vrijwel iedereen leert op school Engels en kent wel de één of andere Duitse uitdrukking. En wie regelmatig naar Frankrijk op vakantie gaat, spreekt ook nog een woordje Frans.
Wie zich met elites en elitaire groepen in Nederland bezighoudt, komt nog steeds leden uit patricische en adellijke families tegen. Wie daar allemaal bij hoort, is na te lezen in het zo genoemde Blauwe Boekje (patriciaat) en het Rode Boekje (adel), allebei uitgegeven door het Centraal Bureau voor Genealogie. Bijzonder aan deze groepen is niet alleen dat zij al eeuwenlang tot de elite horen, maar vooral ook de manier waarop zij hun geschiedenis koesteren en van generatie op generatie doorgeven. Dit geldt in het bijzonder voor de adel.
Ook in hun taalgebruik onderscheiden adellijken zich. Typerend is (nog steeds) het gebruik van Franse woorden; de Nederlandse variant wordt telkens streng afgekeurd. Volgens Agnies Pauw van Wieldrecht, die publiceerde over de taal van de adel, zegt men bijvoorbeeld taartje in plaats van gebakje of familie of famille in plaats van gezin. Misschien is het aan de adel te danken dat velen bepaalde Franse woorden nog steeds netter vinden klinken. Zo zeggen mensen in deftig gezelschap liever toilet dan wc. Wie bij de elite wil horen, moet zich aan de gewoontes van de elite aanpassen, zo denkt men. Dat is de reden dat de opkomende burgerij vroeger erg zijn best deed om Frans te spreken, net als de adel. Toch zegt men in adellijke kringen vrijwel nooit toilet. Hier ga je naar de wc. Waarom? Waarschijnlijk om zich te distantiëren van de ‘nieuwe’ elite, mensen die door opleiding, beroep en inkomen sociale vooruitgang ervaren. Ook een neiging tot conservatisme speelt mee: toilet wordt door de adel graag geassocieerd met een toilettafel, een wastafel. Het begrip wc werd in de negentiende eeuw ontleend aan het Engels, het was immers een Engelse uitvinding. Wc is de afkorting van water closet, closet komt overigens van het Franse closette: een afgesloten kamertje waar je je behoeften kunt doen. Net zo conservatief is het gebruik van het begrip ijskast: wie ijskast zegt in plaats van koelkast laat zien dat zijn of haar familie al een ijskast had voordat de elektrische koelkast werd uitgevonden. IJskast is dus taalgebruik van ‘oud geld’.
Kenmerkend voor de taal van een elite is uiteindelijk de wil zich te onderscheiden van andere groepen: door communicatief gedrag, uitspraak, woordgebruik of geëlaboreerd taalgebruik. Dit taalgebruik wordt over het algemeen geassocieerd met een hoge opleiding en algemene ontwikkeling – allemaal positieve sociale waarden. Woorden, zinsbouw of uitspraak die verbonden worden met het sociale imago van bijvoorbeeld straattaal of sommige dialecten, worden juist vermeden. Zo stelde de sociolinguïst Berber Voortman in 1994 vast dat notabelen in Middelburg, Roermond en Zutphen verschillende keuzes maakten om wel of geen dialect te spreken – afhankelijk van het prestige van het dialect. Juist vanwege dit prestige zijn er ook altijd groepen die de taal van de adel proberen te imiteren. Maar zoals het voorbeeld van wc en toilet laat zien, zijn de normen voor elitair taalgebruik vaak heel subtiel. En wie de normen niet kent, zal er ook niet bij horen.
Agnies Pauw van Wieldrecht is zelf van adellijke afkomst. Zij schreef onder meer Het dialect van de adel (1985). Deze publicatie is inmiddels opgenomen in de trilogie Vin-je dat we een hoed op moeten? (2003). Een humoristische beschouwing van binnenuit over leven op stand en het taalgebruik dat daarbij hoort.
Lees verder op Kennislink:
Reacties
3 reacties op ‘Elite – hoor je dat?’
Henk op 23 september 2013 om 15:24
Interessant artikel, en wat een mooie naam!
wilfred degens op 25 juli 2014 om 23:56
Het blauwe oud geld spreekt van Ïk ga vandaag een pak halen en geen kostuum. Ook een broek i.p.v. een pantalon.
Opvallend is ook dat de adel geen stopwoordjes gebruikt of populaire emotionele kreten bezigt. Auto wordt uitgesproken met een OO klank evenals autonoom en authentiek.
In een gezelschap als gast getuigt het niet van een discrete manier van communiceren wanneer je voor iedereen hoorbaar vraagt waar je even naar de WC of toilet kunt gaan. De directe associatie met wat u daar gaat doen voor de andere gasten kan onsmakelijk overkomen ondanks dat iedereen daar enige malen per dag zich mee bezig houdt. Derhalve is het correcter om te vragen waar je even de handen kunt wassen na het gebruik van een consumptie.
wilfred degens op 14 mei 2015 om 08:57
De oud geld elite zullen altijd hun werksters en hun personeel met u aan blijven spreken. Ook hun ouders zullen zij nooit gaan tutoyeren. Hun taalgebruik zal veel behoudender algemeen beschaafd Nederlands blijven en niet de voortdurend populaire babbel kreten zich in hun conversatie eigen willen maken. Zij zijn niet bezig met de vraag, “hoe kom ik bij de massa over!” Zij kunnen zich zelfverzekerd permitteren te zijn wie ze zijn zonder zich aldoor te hoeven conformeren naar de publieke opinie. De elite is zeer duidelijk herkenbaar voor het oog met veel sociale levenservaring.