Is het erg dat taal verandert?

Over gebruiksgemak als factor van taalverandering

Over de auteur

Olga Fischer (1951) is emeritus hoogleraar Germaanse (in het bijzonder Engelse) Taalkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Zij publiceert regelmatig […]
Lees verder

Steeds meer Nederlanders zeggen hun hebben en jongeren gebruiken steeds vaker het lidwoord de: de huis, de meisje. Is dat erg? Is dat taalverloedering? Een grote groep taalgebruikers vindt van wel. Maar waarom kunnen we niet blij zijn met een nieuwe manier van zeggen, net zoals we voldoening kunnen halen uit het dragen van modieuze kleding of het sprinten op een nieuwe fiets?

Door Olga Fischer.

Hij loech, hij biek en hij wies. Dat klinkt ons nu misschien raar in de oren, maar vroeger waren het gewoon de verledentijdsvormen van lachen, bakken en wassen. En zo zijn er nog veel meer voorbeelden van oorspronkelijk sterke werkwoorden die zwak zijn geworden. Soms gebeurt het ook andersom. Zo heeft vroeg vraagde vervangen, en horen we ook vaak woei in plaats van waaide. We zien eenzelfde verschijnsel bij zelfstandig naamwoorden: het oorspronkelijke meervoud kinder, eier, kalver is nu kinderen, eieren, kalveren, en we horen vaker museums en tentamens dan musea en tentamina.

Nieuwe woorden

De meest voorkomende veranderingen binnen een taal vind je in het gebruik van nieuwe woorden. Dit kunnen leenwoorden zijn, zoals shoppen, headhunter, loverboy, of nieuwe samenstellingen en woordafleidingen: comazuipen, doemdenken, taalcanon en opleuken, afgetraind, verstripping. Veel van deze woorden hebben duidelijk een functie. Ze vullen een leemte in onze taal wanneer er een nieuw beroep op de markt komt (headhunter), of wanneer een nieuw idee of verschijnsel geboren wordt (comazuipen). Over dit soort nieuwigheden wordt dan ook zelden getwist.

Bedenkelijker wordt het volgens velen wanneer een leenwoord wordt toegepast waar een Nederlands woord ook volstaat. Zo zou je kunnen zeggen dat shoppen een overbodig en daarom verwerpelijk woord is, omdat winkelen en boodschappen doen al bestaan. Maar is het zo eenvoudig? Wordt shoppen slechts gebruikt uit gemakzucht of om populair te doen? Misschien was dat de eerste keer het geval, maar vaak blijkt dat woorden als winkelen en shoppen geen echte synoniemen zijn, maar verschillende aspecten benadrukken. Zo laat onderzoek zien dat shoppen verbonden is met een ‘totale’ ervaring. Het gaat niet alleen om lopen langs etalages, kijken in winkels, maar ook om samen lunchen, kletsen of een drankje nemen op een terras. Het kopen zelf is bijzaak, iets dat bij winkelen en vooral bij boodschappen doen centraler staat.

Leerbaar systeem

Taal verandert omdat hij zich aanpast aan de behoeften van de sprekers. Maar taal verandert ook omdat hij een intern systeem heeft dat zo soepel mogelijk moet functioneren om ‘leerbaar’ te blijven. Een voorbeeld: U is (oorspronkelijk een derde persoon enkelvoud ontstaan uit Uwe Edelheit, afgekort tot Uwe Edt >U Ed. > U E >U) veranderde in U bent op basis van jij bent omdat u gebruikt wordt als tweede persoon. Dergelijke veranderingen roepen bij een oudere generatie sprekers vaak ergernis op. Maar vanuit het systeem zelf gedacht gaat het om een vooruitgang.

De taal ondergaat voortdurend veranderingen die leiden tot uitzonderingen op alle niveaus: in klanken, woorden en zinnen. Als die uitzonderingen niet zo nu en dan weggewerkt worden, ontstaat een onleerbaar systeem. De tijd leert dan ook dat zulke veranderingen uiteindelijk toch doorzetten. Zo zien we dat de oorspronkelijk afwijkende meervoudsvormen kinder en lammer er op den duur een extra -en bij gekregen hebben die de woorden weer op één lijn brengt met de ‘normale’ meervoudsvorming, zoals in boekboeken, mensmensen.

Taalverandering begint meestal in de spreektaal. Vanuit de schrijftaal gezien lijkt het misschien op taalverloedering, maar het is belangrijk te bedenken dat de schrijf- en spreektaal hun eigen specifieke kenmerken en behoeftes hebben. Uiteindelijk volgt de schrijftaal meestal de spreektaal, om de kloof tussen beide taalvormen niet al te groot te laten worden.

Klankveranderingen

Veranderingen vallen op als het gaat om nieuwe woorden of nieuwe woordvormen, maar er zijn ook taalveranderingen die niet zo in het oog springen. Dit is het geval met veel klankveranderingen. Klanken hebben een bepaalde reikwijdte waarbinnen ze nog steeds als dezelfde klank worden waargenomen. Bovendien letten wij als taalgebruikers vooral op het woord als geheel, en niet zozeer op de afzonderlijke klanken waaruit het woord bestaat. Of een klinker een beetje langer of korter uitgesproken wordt, een beetje hoger of lager, een beetje nasaal of niet, dat valt niet altijd op. Bovendien zijn we gewend aan verschillende stemmen: er zijn duidelijke verschillen tussen mannen-, vrouwen- en kinderstemmen, tussen gezonde en verkouden sprekers.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat klankverandering gemakkelijker en wetmatiger verloopt dan andere vormen van taalverandering. Het gaat bij klanken om veranderingen die zich als het ware voltrekken buiten het gehoorveld van taalgebruikers. Als een klankverschuiving eenmaal is ingeburgerd en gaat opvallen, is het te laat om hem nog tegen te houden. Een goed voorbeeld is de uitspraak van de ij/ei klank in woorden als rij en leiden. Veel jongeren spreken de ij tegenwoordig uit met een zeer open klank zodat rij meer als raai klinkt.

Betekenisverschuivingen

Ook betekenisverschuivingen vallen nauwelijks op. Ze ontstaan bijvoorbeeld wanneer een deel van een woord niet meer herkend wordt en dan verward wordt met een ander woord dat vaker voorkomt. Dat kan leiden tot een nieuwe vorm, maar ook tot een nieuwe betekenis. Oubollig wordt vaak als oudbollig geschreven vanwege de associatie met ouderwets. Martelaar betekent voor veel jongeren ‘degene die martelt’, en niet ‘de gemartelde’. Dit naar analogie van de andere woorden op -aar die in het huidige Nederlands vrijwel altijd een actieve betekenis hebben, zoals in wandelaar, handelaar, regelaar, treuzelaar.

Taalcontact

Taalkundigen maken een onderscheid tussen externe en interne factoren in taalverandering. Taalcontact is een belangrijke externe factor. Talen die weinig in contact zijn gekomen met andere talen, zoals het IJslands, hebben meestal een stabieler systeem. Naamvallen en andere uitgangen zijn beter bewaard gebleven in het IJslands dan in het Engels, dat sterk beïnvloed is door contact met de Vikingen en de Normandiërs, en in later eeuwen door contact met de koloniën.

Het Nederlands neemt binnen de Germaanse talen een tussenpositie in, maar verandert momenteel door de invloed van sprekers die als moedertaal het Turks, Surinaams of Marokkaans hebben. Deze sprekers hebben veelal moeite met het geslachtssysteem van het Nederlands omdat ze dat niet kennen vanuit hun moedertaal. Dat leidt ertoe dat ‘het’-woorden ‘de’-woorden worden, en bijvoeglijk naamwoorden steeds vaker op een -e eindigen (de huis, een grote huis). Uit onderzoek is gebleken dat kinderen met Nederlands als moedertaal geneigd zijn deze veranderingen over te nemen.

Economie en analogie

Gebruiksgemak is de belangrijkste interne factor in taalverandering. Op klankniveau zien we dat het duidelijkst. Als sprekers zijn we geneigd om economisch met onze taal om te gaan. Hoe sneller en gemakkelijker we kunnen spreken, des te meer we kunnen zeggen en dus gehoord worden. Klanken binnen een woord passen zich daarom vaak aan aan de klank die erop volgt: de k van zak in zakdoek wordt stemhebbend uitgesproken – zoals de g in het Engelse goal – of neemt zelfs de articulatie van de volgende klank over hetgeen zaddoek oplevert.

Zulk gebruiksgemak zie je ook op andere, meer abstracte niveaus. Achter de heranalyse van de betekenis van martelaar ligt de behoefte aan analogie: alle woorden op –aar betekenen ‘iemand die iets doet’, dus waarom zou dat bij martelaar (en gijzelaar) opeens anders moeten zijn? Analogisch denken is een sterk cognitief principe: zonder het vermogen overeenkomsten en verschillen te herkennen, ziet de wereld er chaotisch uit. We leren gaandeweg om alleen die verschillen te herkennen die ertoe doen in ons dagelijks leven. Het ligt voor de hand dat het analogisch vermogen, dat een belangrijke rol speelt in taalverwerving, ook een rol speelt in taalverandering. Taalverandering is dus niet erg, het is zelfs noodzakelijk. Taalverandering is de olie die zorgt dat de taalmachine soepel blijft lopen.

Lees meer

Er zijn veel leuke en leesbare boeken over taalverandering die een tegenwicht bieden tegen het populaire idee van ‘verandering is verloedering’. Een boeiend en veelvuldig herdrukt boek is Language Change: Progress or Decay? (2001) van Jean Aitchison. Een wat boek dat zelfs de boekentoptien in Engeland heeft gehaald is Guy Deutschers The Unfolding of Language (2005). Zie ook de volgende Nederlandstalige boeken:
* Cornips, Leonie (2003). Verandering en verloedering. Normen en waarden in het Nederlands, (i.s.m. Hans Bennis en Marc van Oostendorp, met illustraties van Hein de Kort). Amsterdam: Amsterdam University Press– Salomé.
* Horst, Joop van de (2013). Taal op drift. Lange-termijn ontwikkelingen in taal en samenleving. Amsterdam: Meulenhoff
* Stroop, Jan (2010) Hun hebben de taal verkwanseld, over Poldernederlands, fout Nederlands en ABN. Amsterdam: Athenaeum-Polak en Van Gennep

Lees verder op Kennislink:



Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Voor je verder gaat even bewijzen dat je mens bent.

Typ hiernaast de eerste drie letters van het alfabet


sluit