Waarom praten wij allemaal anders?

Over taalgebruik en sociaal gedrag

Over de auteur

Leonie Cornips (1960) is onderzoeker sociolinguïstiek aan het NL-Lab (KNAW) in Amsterdam en hoogleraar Taalcultuur in Limburg aan de Universiteit […]
Lees verder

Waarom praten wij niet allemaal hetzelfde Nederlands? Dat zou toch veel makkelijker zijn? We zouden door Nederland en Vlaanderen kunnen reizen zonder enig probleem om elkaar te verstaan. We zouden nooit hoeven vragen: ‘Wat zeg(t) u/je/gij?’ Voor Baantjer en Flikken zouden we geen ondertiteling nodig hebben. Het gesproken Nederlands thuis zou hetzelfde Nederlands zijn als op school, bij verre familie, in het parlement, bij de Turkse buren, bij de dokter en van de koning.

Door Leonie Cornips.

Communicatie is geen neutraal gegeven. Hoe we spreken verraadt voor een deel waar we in Nederland opgegroeid zijn, bijvoorbeeld in Amsterdam of Heerlen. En het laat zien wat onze opleiding is, hoe oud we zijn, bij welk(e) groep(en) we willen horen en bij welke niet. Door zulke verschillen spreken we niet allemaal hetzelfde, net zoals we niet allemaal dezelfde kleding dragen, op dezelfde wijze onze verjaardag vieren, dezelfde hobby’s hebben of van honden houden.

Als we naar iemand luisteren, krijgen we tussen de zinnen door allerlei sociale informatie mee. Een opa kan zeggen: ‘Afijn, we vielen pardoes in het water’ en een tiener: ‘Geef me eens wat doekoe, man.’ In deze zinnen zit allerlei achtergrondinformatie over de sprekers verpakt. Dat zit in de woordkeuze – afijn en doekoe – maar ook in de uitspraak. Sprekers kunnen hun taalgebruik ook nog eens aanpassen aan de situatie. Zo kan het zijn dat Amsterdammers de z in zoute als een s uitspreken als ze met vrienden in de kroeg zitten, maar als een z (zoals de standaarduitspraak) als zij het woord voeren in een belangrijke vergadering.

William Labov

Dat taalvariatie samenhangt met sociale verschillen, is voorbeeldig onderzocht door de Amerikaanse taalkundige William Labov (1928), die geldt als de grondlegger van de sociolinguïstiek. In navolging van Labov delen sociolinguïsten sprekers nog steeds in naar sekse, leeftijd, sociaal-economische klasse en etniciteit. In een sociale categorie zoals leeftijd onderzoekenze dan hoe vaak ouderen en jongeren een bepaalde taalvariant gebruiken. In het Heerlens dialect zeg je bijvoorbeeld niet: ‘Ik was mijn handen’ maar: ‘Ik was me de handen.’ Oudere Heerlenaren, van boven de zeventig, zullen maar zelden de variant met me gebruiken als zij zich uitdrukken in het Nederlands. Maar jongere Heerlenaren gebruiken veel vaker beide vormen door elkaar, ook als zij Nederlands spreken. Dit verschil tussen jong en oud laat zien dat dit type taalvariatie een stadium is in het proces van taalverandering. De verwachting is dat het gebruik van Ik was me de handen zal toenemen in het Nederlands van Heerlen, doordat die variant veel gebruikt wordt door jongeren.

Taal en identiteit

In de jaren zestig van de vorige eeuw deed Labov onderzoek naar het taalgebruik van bewoners van een eilandje voor de oostkust van Amerika: Martha’s Vineyard. Hij ontdekte dat de eilandbewoners zich van elkaar onderscheidden door hun uitspraak van de tweeklank (diftong) in woorden als time en house. Sommigen spraken time uit als taim, precies zoals de Amerikanen op de vaste wal, anderen hadden de bijzondere uitspraak
teum. Teum was te horen bij degenen die een hekel hadden aan de vele toeristen van het vasteland. Hoe groter hun weerzin tegen de toeristen, hoe vaker ze teum zeiden in plaats van taim. In hun taalgedrag drukten de bewoners van Martha’s Vineyard als het ware verschillende identiteiten uit: de toeristschuwende eilander (teum-zegger) tegenover de toeristminnende eilander (taim-zegger).

Onvoorspelbare taalvariatie

Overigens heeft niemand maar één identiteit. Iedereen drukt in elk nieuw gesprek wisselende en meerdere identiteiten uit. Hoe deze identiteiten telkens opnieuw op talige wijze vorm krijgen, is afhankelijk van de gesprekspartners, het gespreksonderwerp, de situatie en tijd. Een persoon draagt niet altijd uit dat hij zich een Amsterdammer voelt of dat hij alléén maar een Amsterdammer is. Daarnaast is zo’n persoon bijvoorbeeld ook Marokkaan, vrouw, arts en houdt zij van uitgaan.

Aanvankelijk bestond het idee dat talige verschillen ‘stabiel’ zijn. Dus dat er tussen mannen en vrouwen, of tussen ouderen en jongeren, altijd dezelfde variatie te vinden zou zijn. Men dacht bijvoorbeeld dat vrouwen altijd een voorkeur hebben voor de standaardvariant van een taal. Inmiddels is gebleken dat die veronderstelling niet helemaal klopt. De ene keer zijn het vrouwen die het eerst nieuwe en innovatieve taalvarianten gebruiken, de andere keer zijn het juist mannen. Bepalend daarbij is vooral hun sociaal-economische positie in een bepaalde (sub)cultuur.

Ook leeftijd is niet zo’n strikte categorie als aanvankelijk werd aangenomen. Iemand die oud is, kan ‘jong’ gedrag vertonen – zij houdt bijvoorbeeld erg van gamen – terwijl iemand die jong is, ook ‘oud’ gedrag kan laten zien als zij postzegels verzamelt. Daarnaast maakt iedereen in zijn of haar leven verschillende leeftijdscycli door – als peuter, puber, werkende, ouder, gepensioneerde. Deze opeenvolgende levenscycli gaan gepaard met wisselend taalgedrag.

Fatoe, faya, mattie

En tot slot kun je ook niet beweren dat er een een-op-eenrelatie is tussen iemands taalgebruik en zijn of haar etnische groep. Neem de groep Nederlanders van Surinaamse herkomst. Zij delen niet exact dezelfde ervaringen, oriëntaties en belevenissen. Ze handelen dan ook niet allemaal hetzelfde. Zo kunnen Surinaamsejongeren in Rotterdam naast het gebruik van Sranan ook prima woorden uit het Papiaments in hun Nederlands mengen. Het Papiaments wordt gesproken op Aruba, Bonaire en Curaçao, maar van oudsher níét in Suriname. Toch kan Romano, die van Surinaamse herkomst is, Nadia aan de overkant van de straat deels in het Papiaments toeroepen: ‘Hey Nadia, menina! Gusta bo, unda bo ta bai’, wat betekent: ‘Hey Nadia, meisje! Ik vind je leuk. Waar ga je naartoe?’

Jongens zoals Romano en zijn vrienden gebruiken het Papiaments om aandacht van meisjes te krijgen. Het is een mooi voorbeeld van hoe taal ingezet kan worden in alledaagse interactie met anderen in de buurt. Aanvankelijk dachten sociolinguïsten dat deze jongeren naast het Nederlands alleen Sranan zouden spreken, omdat dat bij hun sociale positie hoort. Het Sranan wordt immers gesproken door hun (groot)ouders, familie en in Suriname als land van herkomst. Vanuit die gedachte is hun gebruik van het Papiaments onverklaarbaar. Even onverklaarbaar als het feit dat Nederlandssprekende jongeren op gymnasia in de Randstad onderling woorden gebruiken uit het Marokkaans-Arabisch, Papiaments of Sranan, zoals fatoe, faya, mattie en wollah.

Sociale praktijken

Recent sociolinguïstisch onderzoek gaat niet meer alleen uit van indelingen in sekse, leeftijd en etniciteit. Onderzoekers kijken nu heel genuanceerd naar ‘sociale praktijken’ van taalgebruikers. Dit nieuwere type onderzoek is gebaseerd op het werk van Penny Eckert in Amerika. Haar studie naar het taalgedrag van leerlingen op een middelbare school in Detroit werd beroemd onder taalkundigen. Eckert onderscheidde twee tegengestelde groepen, die ook op veel andere scholen te vinden zijn. De ene groep jongeren geniet een zekere populariteit op school en blinkt uit in sport en andere schoolgerelateerde activiteiten. De andere groep jongeren zet zich juist op allerlei manieren af tegen de school. Behalve in hun kleding onderscheiden deze groepen zich in hun taalgebruik. In de Nederlandse context zou je je dan kunnen voorstellen dat merkdragende scholieren anders klinken dan gothics.

Taalwetenschappers die het taalgedrag van individuen en sociale groepen bestuderen doen enorm hun best om de sprekers goed te leren kennen. Dat vraagt een grote tijdsinvestering, maar het levert veel inzicht op in de dynamiek van taalvariatie.

Lees meer

Enkele toegankelijke boeken over taalverandering waarvan Leonie Cornips auteur is zijn: Heerlens Nederlands (2003), Eigen en vreemd. Meertaligheid in Nederland (2012), en – samen met Hans Bennis en Marc van Oostendorp: Verandering en verloedering. Normen en waarden in het Nederlands (2004).

Lees verder op Kennislink:


Reacties

Eén reactie op ‘Waarom praten wij allemaal anders?’

  • maddy op 7 januari 2016 om 11:49 Beantwoorden

    hebben jullie voor mij zoveel mogelijk informatie over het verschil in taalvariatie binnen verschillende leeftijden, klasse of gender.


Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Voor je verder gaat even bewijzen dat je mens bent.

Typ hiernaast de eerste drie letters van het alfabet


sluit