Over de taalcanon

Verantwoording bij de taalcanon

Niets is alledaagser dan taal

door: MARIANNE BOOGAARD en MATHILDE JANSEN

Iedereen heeft wel een mening over taal: over het gebruik van ‘hun hebben’, de taal van Cruijff, sms-taal, Engelse woorden in het Nederlands, de onnavolgbaarheid van de huidige spellingsregels. Maar wat weten we eigenlijk van taal?

Al sinds Aristoteles (384 -322 v. Chr.) is taal voer voor filosofen. Maar twee eeuwen eerder was er Panini – een Indiase taalwetenschapper – die een volledige ‘grammatica’ voor het Sanskriet opstelde. Hij is stukken minder beroemd dan de Griekse filosoof, maar wel de grondlegger van de taalkunde omdat hij als eerste het verschijnsel taal beschreef als een systeem van regels waarmee een oneindig aantal zinnen kan worden gemaakt.

De taalwetenschap is een populair onderzoeksterrein overal in de wereld, maar zeker ook in Nederland. Nederland heeft zelfs het grootste aantal taalkundigen per hoofd van de bevolking en de Nederlandse taalwetenschap staat internationaal in hoog aanzien. Tegelijkertijd komt maar weinig van al dat interessante taalwetenschappelijke onderzoek buiten de universiteitsmuren terecht. Al in 2008 beschreef Rens Bod de geesteswetenschappen – waartoe ook de taalwetenschap behoort – in NRC-Handelsblad als een gefragmenteerd vakgebied dat in vergelijking met de bètawetenschap vrij slecht populariseert: ‘Iedereen kent Newton en Darwin, niemand Bopp en Panini.’ Op scholen is er weliswaar aandacht voor correcte spelling, zinsontleding en leesvaardigheid, maar taalbeschouwing (kennis over taal) staat in het Nederlandse onderwijs nauwelijks op het programma. Over taal bestaan bovendien hardnekkige misverstanden. 

Allochtone ouders voor wie het Nederlands niet hun moedertaal is, krijgen nogal eens het advies om thuis Nederlands te spreken omdat dat beter zou zijn voor de taalontwikkeling van hun kind. De sociale media worden vaak aangewezen als de grote boosdoeners in de taalverloedering van de jeugd. En iedereen kent het verhaal over het enorme aantal woorden dat Eskimo’s hebben voor sneeuw. Maar klopt dat eigenlijk allemaal wel?

Juist over deze aspecten van het verschijnsel taal is veel boeiends, betrouwbaars en bruikbaars te vertellen op basis van taalkundig onderzoek. Onderzoek dat de positieve effecten van meertaligheid aantoont op de ontwikkeling van de hersenen. Of onderzoek dat de vanzelfsprekendheid van codewisseling laat zien. Zo weten jongeren heel goed een onderscheid te maken tussen de informele taal die zij gebruiken op Facebook of in hun sms’jes, en de meer formele taal die nodig is in een werkstuk op school. Er is ook onderzoek naar de kracht van beeldend taalgebruik in de politiek: waarom één woord, één goed bedachte metafoor, verkiezingsuitslagen kan bepalen. Met als bekendste voorbeeld het moment dat Jan Peter Balkenende zijn politieke rivaal Wouter Bos een draaier noemde in de aanloop naar de verkiezingen van 2006? Niemand herinnert zich nog waarover dat precies ging, maar het etiket alleen kostte de PvdA flink wat stemmen.

Verwonderende vragen

In deze Taalcanon beschrijven vijftig taalkundigen wat er nu allemaal zo boeiend is aan ‘het verschijnsel taal’. Ze doen dat luchtig en leesbaar, en tegelijk wetenschappelijk onderbouwd. De selectie van deze canon is gemaakt door een commissie van zes mensen met een taalwetenschappelijke achtergrond: Marianne Boogaard, Mathilde Jansen, Petra Poelmans en Astrid Wijnands, en in een eerder stadium ook Peter de Swart en Crit Cremers. De commissie heeft daarvoor twee wegen bewandeld. Er is een hele reeks studenten, docenten, taalwetenschappers en andere geïnteresseerden uitgenodigd om verwonderende vragen te stellen die passen onder de titel ‘…alles wat je altijd al had willen weten over taal.’ Daarnaast is een lijst opgesteld van alle belangrijke onderzoeksthema’s in de taalwetenschap. Op die manier is het hele vakgebied in kaart gebracht. Vervolgens werd voor elk onderwerp een wetenschapper benaderd met een brede kijk op dat specifieke vakgebied en op de taalwetenschap als geheel. Vaak waren dat hoogleraren en onderzoekers met jarenlange onderzoeksexpertise, soms ook kwamen we uit bij aanstormend talent. Alle auteurs kregen één of meer verwonderende vragen uit de verzameling mee als leidraad voor hun bijdrage, al hadden zij wel de vrijheid om die vraag te herformuleren of om met een eigen voorstel te komen. Uiteindelijk is een mooie selectie ontstaan van verschillende typen verwonderende vragen over taal. Daar zijn vragen bij die bij velen al weleens spontaan zullen zijn opgekomen, zoals: Spreken mannen anders dan vrouwen? Sterven de dialecten uit? of: Bestaat er een talenknobbel?  Er zijn ook vragen die je zelf niet zo snel bedenkt, maar die wel nieuwsgierig maken: Is een zin een kralenketting? Kan de taalkunde misdaden oplossen? en: Doet taal pijn?

Het geheel van vijftig lemma’s geeft een overzicht over de belangrijkste taalkundige inzichten op dit moment, en we durven er daarom de titel ‘taalcanon’ aan te geven.

Breed publiek

We zijn niet de eersten die een canon presenteren. De ‘tsunami aan canons’ in Nederland startte in 2006 met de verschijning van de geschiedeniscanon onder leiding van Frits van Oostrom. Inmiddels zijn er, in Nederland althans, canons in vele soorten. Er is een canon van de popmuziek, een canon van de sport, van de jeugdtelevisie, de wiskunde en de misdaadliteratuur. Elke zichzelf respecterende provincie of gemeente heeft zijn eigen canon: van De Noordkop tot Limburg, van Amsterdam tot Doetinchem. Juist deze verscheidenheid aan canons laat zien dat de gedachtevorming over canonisering een ontwikkeling heeft doorgemaakt. In de jaren negentig barstte nog een heftige discussie los toen de commissie-Anbeek een voorstel deed voor een literaire canon bestaande uit een lijst van iets meer dan twintig boeken die alle vwo-leerlingen zouden moeten lezen. Zoals Aleid Truijens in de Volkskrant(15 augustus 2012) memoreerde: ‘…. Het land was te klein. Leraren, literatuurliefhebbers en schrijvers verketterden om het hardst deze ‘literaire Stasi’ die botweg voorschreef wat goed was.’ Een canon in deze opvatting stelt een norm, een commissie van wijzen bepaalt ‘van bovenaf’ wat belangrijk is en wat niet. In de inleiding van de gammacanon vat Paul Schnabel de veranderde visie als volgt samen: ‘Al te zwaar moeten we het nieuwe canondenken nu ook weer niet nemen. Bijna steeds is het een redelijk vrijblijvende poging om te laten zien wat belangrijk, interessant of kenmerkend is.’ Wij onderschrijven die visie van harte, hoewel de selectieprocedure voor de taalcanon ook weer niet geheel vrijblijvend is geweest. Wij hebben vooral geprobeerd een balans te vinden tussen de onderwerpen die taalwetenschappers belangrijk vinden en de vragen die voor een breed publiek interessant zijn. Daarin sluit de taalcanon aan bij de bètacanon en de gammacanon die in dezelfde reeks zijn verschenen.

Vijf thema’s

De ‘belangrijkste ontdekkingen’ bestaan in de taalwetenschap meestal uit reeksen van kleine ontdekkingen die ten slotte op allerlei vlakken toegepast kunnen worden, bijvoorbeeld om computers te ‘leren’ om menselijke spraak te verstaan. Er zijn ook ontdekkingen die nog geen opzienbarende toepassingen hebben gekregen, zoals de inzichten over hoe taal is opgeslagen in de hersenen. Die ontdekkingen zijn wel enorm belangrijk voor verder onderzoek naar behandelingsmogelijkheden voor afasie, taalstoornissen of dyslexie. Boeiend zijn ook de ontdekkingen over de werking van taal als systeem van regels, een systeem dat bovendien op verschillende manieren ‘streeft’ naar gebruiksgemak. Dat gebruiksgemak speelt een rol in de betekenisonderscheidende klanken die voorkomen in een taal, maar even goed in taalveranderingsprocessen. Taal evolueert en het meest kenmerkende principe in taalverandering is de behoefte aan een eenvoudig en leerbaar systeem, waarin natuurlijk wel efficiënt gecommuniceerd kan worden, zonder al te veel misverstanden.

Om structuur te geven aan de brede waaier van onderwerpen, hebben we vijf werkwoorden gekozen die elk een thema uit de taalkunde weergeven: taal leren, taal gebruiken, taal beschrijven, taal maken en betekenis geven. We hopen dat de lezers op die manier het snelst uitkomen bij wat hen het meest interesseert én dat zij zo vanzelf nieuwsgierig worden naar de andere thema’s. Op de website vindt u ook enkele beknopte portretten van kopstukken uit de taalkunde, en een overzicht-in-vogelvlucht over de geschiedenis van de taalwetenschap. De teksten op deze website zijn -nu nog- gelijk aan de teksten zoals ze zijn opgenomen in de boekuitgave ‘Alles wat je altijd had willen weten over taal. De taalcanon’ zoals die in november 2012 is verschenen bij uitgeverij Meulenhoff, maar er is ook extra informatie: er zijn links voor wie zich verder wil verdiepen, er is extra (soms bewegend) beeldmateriaal, en er is de mogelijkheid om in discussie te gaan. Het is bovendien vooral de bedoeling dat in de komende jaren nieuwe lemma’s worden toegevoegd aan de huidige selectie. Deze taalcanon biedt een kijkje in de keuken van de taalwetenschap, maar er is nog veel meer…



sluit